Een man met een psychotische stoornis steelt een auto, omdat stemmen hem de opdracht geven de wereld te redden. Een vrouw met een ernstige verslaving en persoonlijkheidsstoornis pleegt een gewelddadige overval. Een man met een antisociale persoonlijkheidsstoornis fraudeert op grote schaal zonder enig schuldgevoel. Deze mensen hebben een strafbaar feit gepleegd. Maar zijn ze er ook volledig verantwoordelijk voor? Dit is de kernvraag achter het concept ‘toerekeningsvatbaarheid’. Het is een complex onderwerp op het snijvlak van de geestelijke gezondheidszorg en het recht. In dit artikel duiken we diep in dit begrip. We bespreken het juridische kader, het psychologische onderzoek en de nieuwste wetenschappelijke inzichten.
Leerdoelen
Na het lezen van dit artikel:
- Kun je het juridische en psychologische concept van toerekeningsvatbaarheid en de vijf gradaties uitleggen.
- Begrijp je de complexiteit van het pro Justitia-onderzoek en de centrale rol van de ‘doorwerking’ van een stoornis.
- Heb je inzicht in de recente wetenschappelijke en ethische discussies rondom toerekeningsvatbaarheid, met name over neurowetenschap en vrije wil.
Wat is toerekeningsvatbaarheid?
Toerekeningsvatbaarheid is een juridisch begrip. Het gaat over de vraag of een verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor een strafbaar feit. De wet gaat ervan uit dat mensen uit vrije wil handelen. We hebben het vermogen om na te denken over ons gedrag en om keuzes te maken. We begrijpen wat de gevolgen van die keuzes zijn. Als iemand een wet overtreedt, is diegene daar dus meestal verantwoordelijk voor en verdient hij of zij straf.
Maar soms is dit vermogen om in vrijheid te kiezen en te handelen verstoord door een psychische stoornis. Als een stoornis iemands denken, voelen of willen zo erg beïnvloedt dat hij of zij de foute keuze niet kon vermijden, is het dan eerlijk om die persoon op dezelfde manier te straffen als iemand die volledig gezond is? Het Nederlandse rechtssysteem vindt van niet. Daarom bestaat de mogelijkheid om iemand ‘verminderd toerekeningsvatbaar’ of zelfs ‘volledig ontoerekeningsvatbaar’ te verklaren.
Het is belangrijk om te onthouden: een psychiatrische diagnose betekent niet automatisch dat iemand niet toerekeningsvatbaar is. De aanwezigheid van een stoornis is slechts het beginpunt van het onderzoek.
De juridische basis: artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht
De basis voor toerekeningsvatbaarheid in Nederland ligt in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel stelt:
“Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de ziekelijke storing van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.”
Dit klinkt misschien eenvoudig, maar de uitvoering is ingewikkeld. De wet zegt niet wanneer een stoornis ernstig genoeg is. Het legt ook niet uit hoe je bepaalt of de stoornis de oorzaak was van het delict. Dit is waar de gedragsdeskundige – de psychiater en de psycholoog – een cruciale rol speelt. De rechter beslist uiteindelijk over de toerekeningsvatbaarheid, maar baseert die beslissing voor een groot deel op het advies van deze deskundigen.
Abonnement benodigd
Dit artikel kopen & lezen
Kosten:1 credit
Beschikbaar krediet: N/A.
Het pro Justitia-onderzoek: de praktijk van het beoordelen
Als er een vermoeden is dat een psychische stoornis een rol speelt bij een ernstig delict, kan de rechter een onderzoek laten uitvoeren. Dit heet een pro Justitia-rapportage. Twee gedragsdeskundigen, meestal een psychiater en een psycholoog die elkaar niet kennen, onderzoeken de verdachte. Dit doen ze vaak in het Pieter Baan Centrum (PBC) of ambulant.
Het onderzoek richt zich op drie kernvragen:
- Is er sprake van een psychische stoornis bij de verdachte ten tijde van het delict? De deskundigen gebruiken hiervoor de DSM-5, maar kijken ook breder naar de persoonlijkheid en het functioneren van de verdachte.
- Zo ja, beïnvloedde deze stoornis het gedrag van de verdachte tijdens het delict? Dit is de vraag naar de ‘doorwerking’. Had de verdachte door zijn stoornis minder of geen controle over zijn gedrag? Kon hij of zij de realiteit nog goed inschatten? Wist de verdachte dat wat hij deed fout was (wederrechtelijkheid)?
- Zo ja, welk advies geven de deskundigen dan over de mate van toerekeningsvatbaarheid?
De cruciale rol van ‘doorwerking’
De belangrijkste en moeilijkste vraag is die naar de doorwerking. De deskundige moet een verband leggen tussen de symptomen van de stoornis en het specifieke gedrag tijdens het delict.
Stel, iemand met schizofrenie en paranoïde wanen steelt een brood. Als hij dit deed omdat hij dacht dat het brood vergiftigd was en hij het wilde vernietigen om anderen te redden, dan is er een duidelijke doorwerking van zijn wanen op het delict. Maar als hij het brood stal omdat hij honger had en geen geld, net als ieder ander zou kunnen doen, dan is de doorwerking veel minder duidelijk, ook al heeft hij een ernstige stoornis.
Het vaststellen van die doorwerking is geen exacte wetenschap. Het is een interpretatie, een weging van alle informatie: gesprekken met de verdachte, informatie uit het strafdossier, verklaringen van getuigen en gesprekken met familieleden. De deskundige probeert als het ware “in het hoofd van de verdachte te kijken” op het moment van het delict.
De vijf gradaties van toerekeningsvatbaarheid
Op basis van hun onderzoek geven de deskundigen een advies aan de rechter. In Nederland gebruiken we vijf gradaties:
- Volledig toerekeningsvatbaar: De stoornis had geen enkele invloed op het delict. De verdachte wordt gezien als volledig verantwoordelijk. De rechter zal een reguliere straf opleggen (zoals gevangenisstraf).
- Enigszins verminderd toerekeningsvatbaar: De invloed van de stoornis was aanwezig, maar beperkt. De verdachte had nog veel controle en inzicht. De rechter kan een iets lagere straf opleggen.
- Verminderd toerekeningsvatbaar: De stoornis had een duidelijke en belangrijke invloed. De keuzes van de verdachte werden aanzienlijk beperkt door zijn of haar problematiek. Dit is de meest voorkomende conclusie bij verdachten met een stoornis. De rechter kan een deels voorwaardelijke straf opleggen, of een combinatie van straf en behandeling.
- Sterk verminderd toerekeningsvatbaar: De stoornis had een allesoverheersende invloed. De verdachte had bijna geen controle meer over zijn gedrag. De vrije wil was nagenoeg afwezig.
- Volledig ontoerekeningsvatbaar: De verdachte had door de stoornis geen enkele controle meer en kon de realiteit niet meer toetsen. Er was geen sprake van een keuze. De verdachte kan voor het feit niet worden gestraft.
Bij de laatste twee gradaties, en soms ook bij ‘verminderd’, kan de rechter naast (of in plaats van) straf een behandelmaatregel opleggen: de terbeschikkingstelling, beter bekend als tbs. Het doel van tbs is niet straffen, maar het behandelen van de stoornis om de samenleving te beschermen tegen herhaling (recidive).
Wetenschappelijke ontwikkelingen en discussies
Het concept toerekeningsvatbaarheid is voortdurend in ontwikkeling. Recente wetenschappelijke inzichten, met name uit de neurowetenschappen, roepen nieuwe vragen op en voeden de discussie.
De invloed van neurowetenschappen
Met technieken als fMRI-scans kunnen we de hersenactiviteit en -structuur in beeld brengen. Studies tonen soms aan dat de hersenen van mensen met bepaalde stoornissen (zoals een antisociale persoonlijkheidsstoornis of pedofilie) anders functioneren dan die van gezonde controlegroepen (zie bijvoorbeeld Tiihonen et al., 2017). Er kunnen afwijkingen zijn in gebieden die belangrijk zijn voor impulscontrole, empathie en het verwerken van emoties, zoals de prefrontale cortex en de amygdala.
Dit leidt tot een belangrijke vraag: als we een ‘biologische handtekening’ van een stoornis in de hersenen kunnen zien, betekent dit dan dat iemand minder verantwoordelijk is? Het antwoord is vooralsnog nee. Er zijn drie belangrijke redenen voor voorzichtigheid:
- Correlatie is geen causatie: Een afwijking in de hersenen betekent niet automatisch dat die afwijking de oorzaak is van het delict. Veel mensen met vergelijkbare hersenafwijkingen plegen nooit een strafbaar feit. De hersenscan kan de ‘doorwerking’ niet bewijzen.
- Groepsniveau versus individu: De meeste neurowetenschappelijke bevindingen zijn gebaseerd op gemiddelden van groepen. Ze kunnen niet met zekerheid iets zeggen over één specifiek individu.
- Neuroplasticiteit: Hersenen zijn niet statisch; ze veranderen door ervaringen. Een afwijking is niet per se een onveranderlijk gegeven.
Neurowetenschappelijk bewijs kan wel een ondersteunende rol spelen in de diagnostiek. Het kan helpen om een klinisch beeld te objectiveren, maar het vervangt het psychologische en psychiatrische oordeel niet (Meynen, 2016). De rechterlijke en forensische wereld is het erover eens dat een “hersen-scan” niet kan bepalen of iemand schuldig is.
De discussie over vrije wil
De neurowetenschappen hebben ook de filosofische discussie over de vrije wil nieuw leven ingeblazen. Sommige wetenschappers en filosofen beweren dat de vrije wil een illusie is. Al ons gedrag zou volledig bepaald zijn door onbewuste hersenprocessen die al in gang zijn gezet voordat we zelf een bewuste keuze maken (een beroemd, hoewel ook bekritiseerd, voorbeeld is het werk van Libet).
Als de vrije wil niet bestaat, kan iemand dan nog wel verantwoordelijk worden gehouden? Voor het strafrecht is dit een radicale gedachte. Het rechtssysteem is immers gebouwd op het uitgangspunt dat mensen (meestal) wel een vrije wil hebben.
Forensisch psychiater en filosoof Gerben Meynen (2014) stelt dat het juridische concept van verantwoordelijkheid niet afhangt van een abstracte, filosofische vrije wil. Het recht kijkt naar concrete, psychische capaciteiten. Heeft de verdachte het vermogen om rationeel na te denken? Kan hij of zij handelen op basis van redenen? Begrijpt hij of zij wat goed en fout is volgens de wet?
Zolang iemand over deze capaciteiten beschikt, houdt het recht hem verantwoordelijk, ongeacht de diepere filosofische waarheid over de vrije wil. Een psychische stoornis kan deze specifieke capaciteiten aantasten. Het onderzoek naar toerekeningsvatbaarheid gaat dus niet over de vraag óf de vrije wil bestaat, maar over de vraag of de verdachte de capaciteiten had om hem te gebruiken.
Problematiek rond specifieke stoornissen
In de praktijk leveren bepaalde stoornissen extra complexe vraagstukken op.
- Antisociale persoonlijkheidsstoornis (ASPS) / Psychopathie: Mensen met deze stoornis weten vaak heel goed dat hun gedrag wettelijk en moreel fout is. Hun cognitieve vermogens zijn intact. Het probleem zit in het gebrek aan empathie en schuldgevoel. De vraag is dan: als je de fout van je daad wel weet maar niet voelt, beïnvloedt dat dan je vermogen om anders te handelen? De discussie hierover is nog volop gaande. Vaak worden deze verdachten als (volledig) toerekeningsvatbaar gezien, omdat hun cognitieve controlemechanismen in orde zijn (zie ook Glenn & Raine, 2014).
- Verslavingsproblematiek: In hoeverre is verslaving een ziekte die de wilskracht ondermijnt, en in hoeverre is het een opeenstapeling van eigen keuzes (de culpa in causa-redenering: eigen schuld dat je in die situatie bent beland)? Vaak wordt gekeken naar de ernst van de verslaving en de aanwezigheid van andere stoornissen. Een delict gepleegd puur om drugs te kunnen kopen wordt vaak anders beoordeeld dan een delict gepleegd in een door drugs veroorzaakte psychose.
De ethische dilemma’s voor de ggz-professional
De beoordeling van toerekeningsvatbaarheid plaatst de ggz-professional in een bijzondere positie. Je bent niet de behandelaar van de verdachte, maar een onafhankelijke deskundige die de rechter adviseert. Dit brengt ethische spanningen met zich mee.
- Vertrouwelijkheid: De informatie die je verzamelt, wordt gebruikt in een rechtszaak en is niet beschermd door het reguliere medisch beroepsgeheim. Het is cruciaal om hierover vanaf het begin transparant te zijn naar de verdachte.
- Objectiviteit versus empathie: Als professional ben je getraind om empathie te tonen en een band op te bouwen. Tegelijkertijd moet je een objectief en soms hard oordeel vellen dat grote gevolgen heeft voor iemands leven.
- Druk vanuit de maatschappij: Bij geruchtmakende zaken is er vaak grote maatschappelijke druk om verdachten zwaar te straffen. Deskundigen moeten onafhankelijk blijven en hun oordeel enkel baseren op de feiten en hun professionele inschatting.
Conclusie
Toerekeningsvatbaarheid is een van de meest fundamentele, maar ook meest complexe concepten in het forensische veld. Het is een poging van het rechtssysteem om recht te doen aan de bijzondere situatie van een dader met een psychische stoornis. Het voorkomt dat we mensen straffen voor gedrag waarover zij door ziekte geen controle hadden. In plaats daarvan biedt het een weg naar verplichte zorg, gericht op het herstellen van die controle en het beschermen van de maatschappij.
Het onderzoek naar toerekeningsvatbaarheid is geen exacte wetenschap. Het blijft een interpretatieve discipline die vraagt om diepgaande kennis, ervaring en ethisch bewustzijn van de rapporterende deskundigen. De ontwikkelingen in de neurowetenschappen zullen dit veld blijven uitdagen en verrijken, maar de kernvraag zal hetzelfde blijven: had deze persoon, met deze stoornis, op dat moment, de mogelijkheid om anders te handelen? Het beantwoorden van die vraag is en blijft een van de zwaarste verantwoordelijkheden op het snijvlak van de ggz en het recht.
Referenties
Glenn, A. L., & Raine, A. (2014). Neurocriminology: implications for the punishment, prediction and prevention of criminal behaviour. Nature Reviews Neuroscience, 15(1), 54–63. https://doi.org/10.1038/nrn3640
Meynen, G. (2014). Toerekeningsvatbaarheid: Over vrije wil, wetenschap en recht. Justitiële verkenningen, 40(1), 24-38.
Meynen, G. (2016). Neurolaw: de relevantie voor de forensische psychiatrie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 58(9), 614-622.
Ministerie van Justitie en Veiligheid. (z.d.). Artikel 39 Wetboek van Strafrecht. Wetten.overheid.nl. Geraadpleegd op 8 juni 2024, van https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001854&boek=Eerste&titeldeel=III&artikel=39&z=2020-01-01&g=2020-01-01
Tiihonen, J., Koskuvi, M., Lähteenvuo, M., Virtanen, P. L. J., Ojansuu, I., Vaurio, O., Gao, Y., Hyötyläinen, I., Puttonen, K., Tikkanen, R., & Raine, A. (2017). Neurobiological roots of psychopathy. Molecular Psychiatry, 25(1), 78-85. https://doi.org/10.1038/s41380-017-0007-3
Van der Post, I. F., & De Kogel, C. H. (2020). De beoordeling van de doorwerking: Een kwalitatief onderzoek naar pro Justitia rapportages. Tijdschrift voor Psychiatrie, 62(5), 376-384.