dinsdag, juli 15, 2025

Neurodiversiteit

Gerelateerde artikelen

Neurodiversiteit

A.A. Brouwer
A.A. Brouwer
GGZ Verpleegkundig Specialist en Manager Zorg bij Parnassia / Uitgever van PSYMAG

De term neurodiversiteit wordt steeds vaker gebruikt, zowel in de maatschappij als binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Het is meer dan een modewoord; het vertegenwoordigt een fundamenteel andere kijk op menselijke cognitie en gedrag. Dit artikel biedt een uitgebreide analyse van het neurodiversiteitsparadigma. We bespreken de oorsprong, de kernconcepten en de meest recente wetenschappelijke inzichten. Vervolgens vertalen we deze kennis naar concrete implicaties voor de klinische praktijk van de ggz-professional, van diagnostiek tot behandeling en taalgebruik. Het doel is niet om het pathologiemodel volledig te verwerpen, maar om het aan te vullen met een nieuw, krachtgericht en meer humaan perspectief dat recht doet aan de geleefde ervaring van neurodivergente mensen.

Leerdoelen

Na het lezen van dit artikel:

  1. Begrijp je het neurodiversiteitsparadigma en kun je het onderscheiden van het pathologiemodel.
  2. Kun je de implicaties van het neurodiversiteitsdenken toepassen op je eigen diagnostiek, taalgebruik en behandeling.
  3. Ken je de belangrijkste recente wetenschappelijke inzichten, zoals het ‘dubbele empathieprobleem’ en het concept van ‘minority stress’ bij neurodivergente individuen.

Inleiding: een nieuwe bril voor de ggz

Stel je voor dat we de menselijke hersenen niet zien als een standaardcomputer die ‘correct’ of ‘defect’ kan zijn. Stel je voor dat we ze zien als een ecosysteem, vol met verschillende soorten planten en dieren. Sommige komen vaak voor, andere zijn zeldzaam. Elk organisme heeft zijn eigen unieke manier van functioneren, overleven en bijdragen aan het geheel. Geen enkele is inherent ‘beter’ dan de ander; ze zijn simpelweg anders.

Dit is de kern van het neurodiversiteitsparadigma. Het stelt dat variaties in de menselijke hersenfunctie, zoals autisme, ADHD, dyslexie en het syndroom van Gilles de la Tourette, geen stoornissen zijn die gerepareerd moeten worden. Het zijn natuurlijke en waardevolle vormen van menselijke diversiteit.

Voor ggz-professionals, opgeleid binnen het medische of pathologiemodel, kan dit een onwennig perspectief zijn. Dat model richt zich op het identificeren van symptomen, het stellen van diagnoses (stoornissen) en het behandelen van tekorten. Hoewel dit model onmiskenbaar zijn waarde heeft, met name bij het bieden van toegang tot zorg en ondersteuning, heeft het ook beperkingen. Het kan leiden tot stigma, een negatief zelfbeeld bij cliënten en een focus op wat iemand niet kan, in plaats van op wat iemand wel kan.

Dit artikel dient als brug tussen deze twee modellen. Het nodigt je uit om een nieuwe bril op te zetten en te verkennen hoe het neurodiversiteitsperspectief je werk kan verrijken en de zorg voor je cliënten kan verbeteren.

De wortels en kernconcepten van neurodiversiteit

Het concept is niet ontstaan in een laboratorium of academische instelling, maar binnen de autismegemeenschap zelf. De Australische sociologe Judy Singer, die zelf autistisch is, introduceerde de term eind jaren negentig (Singer, 1998). Ze zocht naar een manier om te praten over neurologische verschillen zonder het negatieve stempel van een ‘stoornis’.

Het neurodiversiteitsparadigma rust op een aantal pijlers:

  • Neurodiversiteit is de natuurlijke variatie binnen het menselijk brein. Het is een biologisch feit, net als biodiversiteit in de natuur. Binnen deze diversiteit is er een meerderheid van mensen met een brein dat als ‘neurotypisch’ wordt beschouwd. Hun manier van informatie verwerken, communiceren en sociaal functioneren wordt door de maatschappij als de standaard gezien.
  • Neurodivergentie verwijst naar een individu met een brein dat significant afwijkt van deze neurotypische standaard. Voorbeelden zijn autisme, ADHD, dyslexie en dyscalculie. Het is belangrijk om te benadrukken dat ‘neurodivergent’ geen synoniem is voor ‘neurodiversiteit’. De hele mensheid is neurodivers; een deel daarvan is neurodivergent.
  • Het sociale model van handicap. Dit is een cruciaal concept. Het model stelt dat een persoon niet gehandicapt is door zijn of haar neurologische of fysieke conditie (de impairment), maar door de barrières die de maatschappij opwerpt. Een rolstoelgebruiker is niet gehandicapt door het onvermogen om te lopen, maar door een gebouw zonder lift. Een autistisch persoon is niet primair beperkt door zijn of haar autisme, maar door een wereld die is ingericht op neurotypische communicatie, zintuiglijke prikkels en sociale verwachtingen (Kapp, 2020). Dit verlegt de focus van ‘het individu repareren’ naar ‘de omgeving aanpassen’.
  • Een krachtgerichte benadering (strengths-based approach). In plaats van enkel te focussen op de uitdagingen, erkent het neurodiversiteitsparadigma de unieke talenten die vaak samengaan met neurodivergentie. Denk aan het oog voor detail en patroonherkenning bij autisme, de creativiteit en het ‘out-of-the-box’-denken bij ADHD, of de sterke visueel-ruimtelijke vaardigheden bij sommige mensen met dyslexie.
OOK INTERESSANT:   Werkzaamheid en aanvaardbaarheid van interventies voor ADHD bij volwassenen

Recente wetenschappelijke inzichten die het paradigma ondersteunen

Hoewel het concept is geboren uit sociaal activisme, wordt het neurodiversiteitsparadigma steeds meer ondersteund en genuanceerd door wetenschappelijk onderzoek. Het is geen ontkenning van de biologische realiteit van neurologische verschillen. Integendeel, het biedt een nieuw kader om die verschillen te interpreteren.

Het dubbele empathieprobleem (The Double Empathy Problem)

Een van de meest invloedrijke recente theorieën is het ‘dubbele empathieprobleem’, ontwikkeld door de autistische academicus Damian Milton (2012). De klassieke aanname, de ‘Theory of Mind’-hypothese, stelt dat autistische mensen een tekort hebben in het vermogen om de intenties en gevoelens van anderen te begrijpen.

Milton draait dit om. Hij stelt dat de communicatiekloof tussen autistische en niet-autistische mensen tweerichtingsverkeer is. Het is geen eenzijdig defect van de autistische persoon. Neurotypische mensen hebben evenveel moeite om de innerlijke wereld, communicatiestijl en ervaringen van een autistisch persoon te begrijpen. De empathieproblemen zijn dus wederzijds; er is een dubbel probleem.

Recent onderzoek bevestigt dit. Studies waarin de interactie tussen twee autistische mensen wordt vergeleken met de interactie tussen een autistisch en een niet-autistisch persoon, laten zien dat autistische mensen onderling vaak effectief en soepel communiceren (Crompton et al., 2020). De moeilijkheden ontstaan pas wanneer er een brug geslagen moet worden tussen verschillende neurotypes. Dit inzicht heeft enorme implicaties: de verantwoordelijkheid voor een geslaagde interactie ligt niet alleen bij de neurodivergente persoon, maar bij beide partijen.

Minority Stress en de impact op de mentale gezondheid

Het is een bekend feit dat neurodivergente mensen een significant hoger risico hebben op comorbide psychische problemen, zoals angststoornissen, depressie en suïcidaliteit. Het pathologiemodel beschouwt dit vaak als een inherent onderdeel van de primaire ‘stoornis’.

Het neurodiversiteitskader biedt een andere, aanvullende verklaring: het concept van minority stress (minderheidsstress). Dit model, oorspronkelijk ontwikkeld voor seksuele en etnische minderheden, stelt dat de chronische stress van het behoren tot een gestigmatiseerde minderheidsgroep leidt tot slechtere gezondheidsuitkomsten (Chapman et al., 2022).

Voor neurodivergente individuen vertaalt dit zich naar:

  • Stigma en discriminatie: Vooroordelen, uitsluiting op school of werk, en pesterijen.
  • Maskeren en camoufleren: Het voortdurend moeten verbergen van je authentieke, neurodivergente zelf om ‘normaal’ over te komen. Dit is cognitief en emotioneel extreem uitputtend en kan leiden tot een burn-out (vaak specifiek een autistische of ADHD-burn-out) en een vervreemd gevoel van het eigen zelf.
  • Internalisering van negativiteit: Het overnemen van de negatieve boodschappen uit de maatschappij, wat leidt tot een laag zelfbeeld en schaamte.

Vanuit dit perspectief zijn angst en depressie dus niet altijd een direct gevolg van bijvoorbeeld autisme of ADHD, maar vaak een begrijpelijke reactie op een wereld die hen niet accepteert of begrijpt. Dit betekent dat behandeling zich niet alleen moet richten op het individu, maar ook op het verminderen van deze externe stressoren en het versterken van de eigen identiteit.

Neurologische onderbouwing en de specificiteit van sterktes

Neurodiversiteit is geen ontkenning van de neurologische basis. Onderzoek met technieken als fMRI toont duidelijk aan dat de hersenstructuur, connectiviteit en activiteit bij bijvoorbeeld autisme en ADHD anders zijn. Het neurodiversiteitsparadigma pleit er echter voor om deze verschillen niet a priori als ‘defect’ te labelen.

OOK INTERESSANT:   Middelenmisbruik gekoppeld aan ADHD bij adolescenten met comorbide gedrags stoornissen

Een interessant onderzoeksgebied richt zich op het objectief vaststellen van de sterktes die aan neurodivergentie worden gekoppeld. Zo wordt de superieure patroonherkenning en het systematisch denken bij autisme (soms ‘hyper-systemizing’ genoemd door Baron-Cohen) in verband gebracht met specifieke neurale netwerken. Ook de associatie tussen ADHD en creativiteit wordt steeds vaker onderzocht, waarbij de ‘dwalende geest’ (mind-wandering) die vaak als een concentratieprobleem wordt gezien, juist de bron kan zijn van nieuwe en onverwachte verbindingen en ideeën (Hoogman et al., 2020).

Deze bevindingen zijn cruciaal. Ze verplaatsen de discussie van anekdotisch bewijs naar wetenschappelijke validatie, wat helpt om de krachtgerichte benadering te onderbouwen.

Implicaties voor de klinische praktijk

Wat betekent dit alles nu concreet voor professionals in de ggz? De overstap naar een neurodiversiteit-informerende benadering (neurodiversity-affirming practice) is een proces dat ingrijpt op alle facetten van ons werk.

Taal en communicatie

Taal is niet neutraal; het vormt onze werkelijkheid. De manier waarop we praten over en met neurodivergente cliënten heeft een diepe impact op hun zelfbeeld.

  • Identity-first vs. Person-first: Binnen de autismegemeenschap en andere neurodivergente groepen is er een sterke voorkeur voor identity-first language (“autistische persoon”) boven person-first language (“persoon met autisme”). De redenering is dat autisme geen accessoire is dat je bij je draagt, maar een onlosmakelijk onderdeel van je identiteit. Het is vergelijkbaar met zeggen “een homoseksuele man” in plaats van “een man met homoseksualiteit”. De beste aanpak is altijd om de cliënt zelf te vragen naar zijn of haar voorkeur.
  • Vermijd pathologiserende termen: Vervang waar mogelijk termen als ‘defect’, ‘stoornis’ en ‘symptoom’ door neutralere of positievere alternatieven. Denk aan ‘kenmerk’, ‘eigenschap’, ‘uitdaging’, ‘behoefte’ of ‘manier van functioneren’. In plaats van ‘sociale tekorten’ kun je spreken van ‘een andere sociale communicatiestijl’.
  • Erken en benoem sterktes: Maak het benoemen van talenten en krachten een standaardonderdeel van je intake en evaluaties, niet een bijzaak.

Diagnostiek

Een neurodiversiteit-informerende benadering betekent niet dat we stoppen met diagnosticeren. Een diagnose kan cruciaal zijn voor zelfbegrip, erkenning en toegang tot de juiste ondersteuning. De manier waarop we diagnosticeren, kan echter veranderen.

  • Van checklist naar holistisch beeld: Kijk verder dan de DSM-5 criteria. Een diagnose is meer dan het afvinken van een lijstje gedragingen. Verdiep je in de geleefde ervaring van de cliënt. Hoe ervaart hij of zij de wereld? Wat kost energie en wat geeft energie?
  • Exploreer masking: Wees je bewust van het fenomeen masking, met name bij vrouwen, meisjes en mensen uit gemarginaliseerde groepen. Zij hebben vaak geleerd hun neurodivergente kenmerken zo goed te verbergen dat ze niet voldoen aan het ‘klassieke’ beeld, wat kan leiden tot misdiagnoses of late diagnoses. Vraag actief naar de discrepantie tussen hoe iemand zich vanbinnen voelt en hoe hij of zij zich naar buiten toe presenteert.
  • Diagnose als startpunt, niet als eindpunt: Frame de diagnose niet als een levenslang vonnis, maar als een stuk gereedschap. Het is een verklaring voor de moeilijkheden, een sleutel tot een community van gelijkgestemden, en een handleiding voor het beter begrijpen en inrichten van het eigen leven.

Behandeling en interventie

Het doel van de behandeling verschuift fundamenteel: niet van ‘normaliseren’ maar naar ondersteunen en empoweren.

  • Focus op aanpassing van de omgeving: In plaats van de cliënt te trainen in ‘normaal’ sociaal gedrag (wat een vorm van masking kan aanleren), werk je samen met de cliënt en diens omgeving (school, werk, gezin) aan het creëren van een passende omgeving. Dit kan gaan om zintuiglijke aanpassingen (koptelefoon tegen geluid), duidelijke communicatie, voorspelbaarheid of flexibele werktijden.
  • Vaardigheden voor zelfmanagement en zelfpleit (self-advocacy): Help cliënten hun eigen grenzen en behoeften te herkennen en te communiceren. Leer ze over hun eigen neurotype, over energiemanagement (de ‘lepeltheorie’ is hier een nuttig concept), en geef ze de tools om aan anderen uit te leggen wat ze nodig hebben om goed te functioneren.
  • Behandel de gevolgen van minority stress: Als een cliënt zich meldt met angst of depressie, onderzoek dan in hoeverre dit voortkomt uit masking, uitsluiting en stigma. De behandeling kan dan gericht zijn op het verwerken van deze ervaringen, het opbouwen van een positieve neurodivergente identiteit en het vinden van peer support (contact met andere neurodivergente mensen).
  • Adapteer bestaande therapieën: Cognitieve gedragstherapie (CGT) kan effectief zijn, maar de standaardprotocollen sluiten vaak niet goed aan bij bijvoorbeeld een autistische denkstijl. Een autistische cliënt kan moeite hebben met het identificeren van vage emoties of het abstracte concept van ‘niet-helpende gedachten’. Aangepaste CGT, die rekening houdt met een concrete, logische denkstijl en meer psycho-educatie biedt, is vaak succesvoller (Spain et al., 2021).
OOK INTERESSANT:   De effecten van verschillende trainingsbenaderingen op ADHD bij volwassenen

Kritische noten en de weg vooruit

Het neurodiversiteitsparadigma is geen wondermiddel en er is ook kritiek op. Sommige critici, waaronder ouders van kinderen met zeer hoge ondersteuningsbehoeften, vrezen dat het model de ernstige en soms invaliderende kanten van bepaalde condities bagatelliseert. Zij benadrukken dat voor hun naasten de uitdagingen zwaarder wegen dan de eventuele talenten.

Dit is een goed punt. Een gebalanceerde benadering erkent zowel de diversiteit en de sterktes, als de realiteit van de lijdensdruk en de behoefte aan intensieve ondersteuning. Het gaat erom de bron van de lijdensdruk correct te identificeren: is het een onvermijdelijk onderdeel van de conditie, of is het een gevolg van een vijandige of onbegripvolle omgeving? Vaak is het een complexe wisselwerking van beide.

De toekomst van de ggz ligt waarschijnlijk in de integratie van het beste van twee werelden: de structuur en de toegang tot zorg van het pathologiemodel, gecombineerd met de humane, krachtgerichte en empowerende filosofie van het neurodiversiteitsparadigma.

Conclusie

Neurodiversiteit is meer dan een nieuw perspectief; het is een oproep tot actie. Het vraagt van ggz-professionals om hun aannames te onderzoeken, hun taal aan te passen en hun praktijk te vernieuwen. Het vraagt ons om te luisteren naar de stemmen van neurodivergente mensen zelf en hun geleefde ervaring centraal te stellen.

Door het omarmen van neurodiversiteit kunnen we als professionals een cruciale rol spelen in de verschuiving van een maatschappij die verschillen stigmatiseert, naar een maatschappij die verschillen waardeert. We kunnen onze cliënten helpen om niet alleen te overleven, maar om te floreren, juist dankzij hun unieke brein. De kernvraag in de spreekkamer verandert dan van “Wat is er mis met jou?” naar “Wat heb jij nodig om de beste versie van jezelf te zijn?”. En dat is misschien wel de meest fundamentele en waardevolle verandering van allemaal.


Referenties

Chapman, R., Botha, M., & den Houting, J. (2022). Neurodivergence-informed therapy. Frontiers in Psychology, 13, 873133. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2022.873133

Crompton, C. J., Ropar, D., Evans-Williams, C. V., Flynn, E. G., & Fletcher-Watson, S. (2020). Autistic peer-to-peer information transfer is highly effective. Autism, 24(7), 1704–1712. https://doi.org/10.1177/1362361320919286

Hoogman, M., Stolte, M., van den Brink, W., & den Heijer, J. (2020). The relationship between creativity and ADHD: A review. ADHD Attention Deficit and Hyperactivity Disorders, 12(4), 249–269.

Kapp, S. K. (Ed.). (2020). Autistic community and the neurodiversity movement: Stories from the frontline. Palgrave Macmillan.

Milton, D. E. M. (2012). On the ontological status of autism: The ‘double empathy problem’. Disability & Society, 27(6), 883–887. https://doi.org/10.1080/09687599.2012.710008

Singer, J. (1998). Odd people in: The birth of community amongst people on the “autistic spectrum”: A personal exploration of a new social movement based on neurological diversity. (Unpublished honours thesis). University of Technology Sydney.

Spain, D., Sin, J., Linder, K. B., McMahon, K., & Happe, F. (2021). CBT for autistic adults: A systematic review and meta-analysis of clinical and self-report outcomes. Journal of Autism and Developmental Disorders, 51(5), 1435–1450. https://doi.org/10.1007/s10803-020-04667-5

Ook interessant