In deze cohortstudie is het risico op manie/hypomanie onderzocht bij kinderen en adolescenten met unipolaire depressie die werden behandeld met antidepressiva. Uit het onderzoek kwamen geen significante verschillen naar voren in het risico op manie/hypomanie tussen patiënten die met antidepressiva werden behandeld en degenen die niet werden behandeld. Het risico was in beide groepen vergelijkbaar na 12 weken, waarbij er pas na 52 weken een klein risicoverschil werd waargenomen. Bepaalde patiëntkenmerken, zoals ziekenhuisopnames, bipolaire stoornis bij de ouders en het gebruik van antipsychotica en anti-epileptica, gingen gepaard met een verhoogd risico op manie/hypomanie na twaalf weken.
Een unipolaire depressie, ook wel bekend als een depressieve stoornis, is een psychische aandoening die wordt gekenmerkt door aanhoudende gevoelens van verdriet, hopeloosheid, verminderde interesse en plezier in activiteiten, en een verlies van energie. Het is een stemmingsstoornis waarbij de persoon gedurende een langere periode last heeft van een depressieve stemming en verlies van interesse of plezier in bijna alle activiteiten. In tegenstelling tot een bipolaire stoornis, waarbij periodes van depressie worden afgewisseld met periodes van manie, ervaren mensen met een unipolaire depressie alleen de depressieve symptomen. Het is een veelvoorkomende aandoening die invloed kan hebben op het dagelijks functioneren en de kwaliteit van leven van een persoon. Behandelingen voor unipolaire depressie omvatten psychotherapie, medicatie en andere vormen van ondersteuning.
Doelen van het onderzoek
Het hoofddoel van dit onderzoek was om in te schatten of pediatrische patiënten die met antidepressiva worden behandeld een verhoogde incidentie van manie/hypomanie hebben vergeleken met patiënten die niet met antidepressiva worden behandeld. Bovendien was het onderzoek gericht op het identificeren van patiëntkenmerken die verband houden met het risico op manie/hypomanie.
Resultaten
Uit het onderzoek bleek dat er geen bewijs was dat antidepressiva manie/hypomanie veroorzaken bij kinderen en adolescenten met unipolaire depressie. Het risico op manie/hypomanie was vergelijkbaar tussen de behandelgroep (patiënten behandeld met antidepressiva) en de controlegroep (patiënten niet behandeld met antidepressiva) na 12 weken.
Er werd echter een klein risicoverschil waargenomen na 52 weken, met een iets hogere cumulatieve incidentie van manie/hypomanie in de behandelgroep. Bepaalde patiëntkenmerken, zoals ziekenhuisopnames, bipolaire stoornis bij de ouders en het gebruik van antipsychotica en anti-epileptica, gingen gepaard met een verhoogd risico op manie/hypomanie na twaalf weken.
In deze studie werden verschillende soorten antidepressiva onderzocht. Meer dan 95% van de individuen die behandeling startten, kregen selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s), waarbij fluoxetine en sertraline de meest voorkomende typen waren. Andere soorten antidepressiva werden mogelijk ook gebruikt, maar de studie vermeldt niet specifiek welke.
Patiëntkenmerken welke werden geassocieerd met een verhoogd risico op manie/hypomanie
Bepaalde patiëntkenmerken waren geassocieerd met een verhoogd risico op manie/hypomanie. Deze omvatten ziekenhuisopnames, bipolaire stoornissen bij ouders en het gebruik van antipsychotica en anti-epileptica. Deze factoren bleken de belangrijkste voorspellers van manie/hypomanie binnen de follow-upperiode van twaalf weken.
Tijdsbestek dat werd gebruikt om het risico op manie/hypomanie te beoordelen
Het tijdsbestek dat werd gebruikt om het risico op manie/hypomanie in het onderzoek te beoordelen was 12 weken. Dit tijdsbestek werd gekozen op basis van de verwachting dat binnen deze periode een tijdens de behandeling optredende manie zou optreden. Daarnaast werd ook een verlengde follow-upperiode van 52 weken onderzocht om de resultaten op langere termijn te beoordelen.
Beperkingen van de studie
Het is belangrijk om met deze beperkingen rekening te houden bij het interpreteren van de bevindingen van het onderzoek.
-Het onderzoek maakte gebruik van administratieve registers, die mogelijk beperkingen hebben op het gebied van nauwkeurigheid en volledigheid van diagnoses en verstrekkingen van medicijnen.
-Het onderzoek richtte zich op incidentele manie/hypomanie, wat betekent dat personen met een eerdere diagnose van manie, bipolaire stoornis of psychose werden uitgesloten. Dit kan de generaliseerbaarheid van de bevindingen beperken tot patiënten met een voorgeschiedenis van deze aandoeningen.
-Bij het onderzoek waren alleen patiënten uit Zweden betrokken, wat de generaliseerbaarheid van de bevindingen naar andere populaties of gezondheidszorgsystemen kan beperken.
-Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van observationele gegevens, die onderhevig kunnen zijn aan verwarring en vertekening. Hoewel de onderzoekers verschillende statistische methoden hebben gebruikt om te corrigeren voor confounding, kan er nog steeds sprake zijn van resterende confounding.
-Het onderzoek kende een relatief korte follow-upperiode van 12 weken, met een verlengde follow-up tot 52 weken. Resultaten op langere termijn na 52 weken werden niet beoordeeld.
-In het onderzoek werd geen rekening gehouden met specifieke soorten of doses antidepressiva, omdat de nadruk lag op het starten van antidepressiva binnen 90 dagen na de diagnose. Verschillen in specifieke antidepressiva of doseringen kunnen mogelijk het risico op manie/hypomanie beïnvloeden.
-In het onderzoek werd niet de ernst van de depressie beoordeeld, noch de specifieke symptomen die de patiënten ervoeren, die mogelijk het risico op manie/hypomanie zouden kunnen beïnvloeden.
-In het onderzoek werd de potentiële impact van andere factoren, zoals psychotherapie of psychosociale interventies, op het risico op manie/hypomanie niet geëvalueerd.
Referentie
Virtanen, S., Lagerberg, T., Takami Lageborn, A., Kuja-Halkola, R., Brikell, I., Lichtenstein, P., D’Onofrio, B., Landén, M., & Chang, Z. (2023). Antidepressant Use and Risk of Manic Episodes in Children and Adolescents With Depression. JAMA Psychiatry. doi:10.1001/jamapsychiatry.2023.3555